Frank 6
Een onvoorwaardelijke vriendschap
Net in de kleren, mijn haren nog nat, loop ik de trap af als ik gestommel hoor bij de voordeur. Beneden aangekomen werp ik een blik door het langwerpige raam naast de entree. Een dik in de kleren ingepakte jongeman in een rolstoel kijkt me met flauwe ogen aan. Dan gaat de bel. De bewoners van dit pand zijn nog maar net klaar voor de dag en ik moet naarstig op zoek naar de sleutelbos.
Als ik de deur heb geopend zie ik Frank. Zijn gezicht is rood aangelopen en het zweet staat op zijn voorhoofd.
‘Hé, Frank,’ zeg ik, ‘jij bent vroeg uit de veren.’ Ik heb zo mijn vermoeden wie hij bij zich heeft, maar een tel later hoor ik mezelf zeggen: ‘Wie heb je meegenomen?’
‘Mijn vriendje, mevrouw Boot, vlak voor Kerst teruggekomen uit Amerika. Youri en ik zijn al een tijd op pad, maar ik ben moe van het duwen. Dus ik dacht ...’
‘Kom erin,’ zeg ik, maar Frank schudt zijn hoofd.
‘Niet?’ vraag ik verbaasd.
Nogmaals schudt hij zijn hoofd. ‘Nee, Youri moet in de buitenlucht. Ik dacht misschien wil Mevrouw Boot me wel helpen bij het duwen.’
Ik kijk van Frank naar de jongen. Bright eyes burning like fire kijken mij aan als ik mijn hand naar de jongen uitsteek. Terwijl een wantje in mijn grote hand ligt hoor ik: ‘Youri.’
‘Jagritta,’ zeg ik, ‘maar noem me, net als Frank, maar Mevrouw Boot, is makkelijker te onthouden.’
Hij knikt slechts, alsof het voortbrengen van geluid hem zwaar valt.
De jongen oogt breekbaar ook al doet hij me door zijn kleding denken aan het Michelin poppetje. ‘Mooie muts heb je op, Youri, je lijkt wel een Rus.’
‘Van mijn opa, maar die is dood.’
Even moet ik slikken.
Natte haren of niet, denk ik en grijp mijn winterjas van de kapstok. Knoop mijn dikke sjaal om en trek vervolgens de voordeur achter mij dicht.
Frank, Youri en ik, onderweg lachen we wat af. We racen over de bruggetjes tussen de verschillende wooneilanden. Op de steiger, die ver het meer inloopt, schiet halverwege het pad een wieltje van de rolstoel over de rand. Een buiteling met verstrekkende gevolgen kan ik nog net voorkomen. Frank rent de steiger af en is op weg naar een struik. Blijkbaar zo geschrokken door het voorval dat hij ervan moet plassen. Nadat we het zwanen echtpaar met de inmiddels zeven grootgebrachte kinderen gedag zeggen, gaat de karavaan verder. We doen elk stukje openbaar groen aan dat deze wijk rijk is. We bestuderen de vier ganzen, die met mijn wijk zijn vergroeid, van heel dichtbij alsof ze weten waarom we hier zijn. De witte gans heeft heldere blauwe ogen, zie ik, als hij naast de rolstoel zijn kopje omhoog doet richting Youri. De drie grijze exemplaren plukken met hun snavel aan graspollen. Niet veel later komen ze dichterbij en nestelen zich aan de voeten van Youri. Hoe bijzonder, denk ik, als de witte gans zijn kop laat aaien door een blauw wantje. Ik voel het vocht opwellen in mijn ogen.
Stilstand maakt koud, bespeur ik en breng de rolstoel weer in beweging. Ik merk dat ik Youri voortduw alsof we achterna gezeten worden door de tijd. Mijn inmiddels ijskoude handen deren me niet, ik geniet van elk moment met deze twee jonge kerels.
‘Mevrouw Boot, hier voetbalden we altijd samen,’ zegt Frank als we bij een veldje met een in een van de doeltjes achtergelaten voetbal zijn aangekomen. Ik zie Frank een sprint trekken. Met de bal onder zijn arm geklemd komt hij naderbij. Youri slaat zijn plaid van zijn benen en staat met moeite op. Een keer gaat de bal van voet naar voet. Ik breek ter plekke.
‘Ik ga nog even een foto maken,’ hoor ik Frank zeggen, ‘van ons drieën.’ Uit zijn jaszak komt zijn mobiel te voorschijn. Frank positioneert zich voor de rolstoel en tipt op het scherm. Hij strekt zijn arm zover als hij reikt en drukt op een toets. Of de foto nu gelukt is of niet, dit moment staat voor altijd in mijn geheugen gegrift. Hij weet het, denk ik verdrietig en ik loop naar hem toe. Heel even zoekt hij steun tegen mijn lichaam. Ik sla mijn arm om hem heen, trek hem naar mij toe en fluister in zijn oor: ‘Je vriendje geniet dankzij jou volop, kerel.’
Eenmaal thuis in de warme woonkamer, staar ik naar het water achter mijn huis en ik voel ze over mijn wangen glijden. Ik zie het zwaargetekende gezicht van de moeder van Youri weer op mijn netvlies en de glimlach die doorbrak nadat haar zoon haar had laten weten een ‘vette’ ochtend te hebben gehad. Frank had zijn mevrouw Boot aangekeken en zijn hoofd geknikt. Woorden waren totaal overbodig.
copyright: jagritta olthof
Comments